Leeftijd van 90 jaar maakt niet dat een ongevallenverzekering niet passend meer is
Op 3 januari 2023 heeft een zoon de administratie overgenomen van zijn 90-jarige vader. Hem was daarbij opgevallen dat de assurantieadviseur de ongevallenverzekering van zijn vader had laten verlengen zonder onderzoek te doen of deze nog passend was, terwijl deze volgens de zoon al op 75-jarige leeftijd gestopt had moeten worden. Hij heeft de assurantieadviseur verzocht om de na 75-jarige leeftijd betaalde premie terug te storten. De assurantieadviseur heeft niet voldaan aan dit verzoek. De zoon heeft vervolgens een klacht en vordering van € 2.000,00 ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
In de uitspraak van 21 februari 2024 stelt het Kifid voorop dat de ongevallenverzekering dekking bood tegen blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval. Het ontbreken van een eindleeftijd kan volgens het Kifid juist als een pré kan worden beschouwd ten opzichte van de veelal aangeboden ongevallenverzekeringen met een eindleeftijd. De verzekering is niet gekoppeld aan een bepaalde hoedanigheid of beroep. Ongevallen in de privésfeer, bijvoorbeeld in huis, vallen onder de dekking van de verzekering. De leeftijd van de vader was volgens het Kifid daarom op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de verzekering niet (meer) passend was. Het Kifid overweegt daarnaast dat de vader jaarlijks een nieuw polisblad ontving met een begeleidende brief waarin hem werd gevraagd om na te gaan of de verzekering nog wel passend was bij zijn situatie. De vader had de plicht om te controleren of de verzekering nog wel overeenkwam met zijn wensen. Het Kifid is verder van oordeel dat de adviseur niet verplicht was om contact op te nemen met de vader om te onderzoeken of de verzekering nog passend was. Een adviseur mag in beginsel niet stil blijven zitten wanneer hij tijdens de looptijd van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kennisneemt van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de door hem beheerde verzekeringen mogelijk aanpassingen behoeven. Er is echter niet gebleken van zulke feiten of omstandigheden. Op de verzekering was geen eindleeftijd van toepassing, zodat alleen de leeftijd van de vader van de consument niet maakte dat de verzekering niet meer passend was. Het Kifid komt tot de slotsom dat de assurantieadviseur zijn zorgplicht niet heeft geschonden.
Te laat geklaagd bij de hypotheekadviseur
In 2016 hebben een consument en haar echtgenoot zich in verband met een aan te kopen bouwkavel gewend tot een hypotheekadviseur. Uit het inventarisatieformulier blijkt dat de hypotheekadviseur heeft geadviseerd om voor leningdeel 1 een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Uiteindelijk is hieraan geen opvolging gegeven en is enkel een hypotheek tot stand gekomen. Vervolgens is de echtgenoot van de consument eind 2021 helaas overleden. Toen de consument vervolgens de hypotheekadviseur benaderde, ontdekte zij dat destijds geen overlijdensrisicoverzekering was afgesloten voor haar echtgenoot. Om die reden is de hypotheekadviseur eind 2022 aansprakelijk gesteld door de consument. De hypotheekadviseur heeft erkend dat sprake is van een beroepsfout, maar daarbij is tevens aangegeven dat van aansprakelijkheid en schadeplichtigheid geen sprake is. Naar aanleiding hiervan heeft de consument zich tot de rechter gewend.
De rechtbank oordeelt in de uitspraak van 22 november 2023 dat sprake is van schending van de klachtplicht aangezien de consument eerder had moeten ontdekken dat geen overlijdensrisicoverzekering was afgesloten. De consument had namelijk eerder kunnen opmerken dat geen premies werden betaald, dat destijds geen gezondheidsverklaring was ingevuld en dat zij ook geen polis heeft ontvangen. Als de consument wel tijdig aan de bel had getrokken, had de hypotheekadviseur nog een overlijdensrisicoverzekering kunnen afsluiten. Hierdoor is de hypotheekadviseur benadeeld zodat het oordeel van de rechter luidt dat de consument te laat heeft geklaagd. De vordering van de consument wordt afgewezen.
Geen causaal verband tussen zorgplichtschending en de schade
Een consument sloot een levensverzekering af waarbij in geval van overlijden vóór de einddatum een bedrag van € 29.041,93 zou worden uitgekeerd. Toen de consument in 2006 overwoog de verzekering af te kopen, heeft haar adviseur haar per e-mail geadviseerd om de verzekering te behouden. In deze e-mail is door de adviseur ten onrechte vermeld dat op de einddatum van de verzekering sprake is van een gegarandeerde uitkering. Op de einddatum van de verzekering heeft de verzekeraar niet het door de adviseur gegarandeerde bedrag van € 29.041,93 uitgekeerd, maar de beleggingswaarde ten bedrage van € 15.362,80.
De consument heeft zich met een klacht tot het Kifid gewend. Het Kifid oordeelt in de uitspraak van 1 maart 2024 dat de adviseur zijn zorgplicht tegenover de consument heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken aan de consument. Hoewel de consument uit het polisblad had kunnen afleiden dat er geen sprake was van een gegarandeerde uitkering bij in leven zijn op de einddatum, verandert dit niets aan de schending van de zorgplicht.
Echter, de commissie oordeelt dat de zorgplichtschending niet met zich mee brengt dat de adviseur een schadevergoeding aan de consument moet betalen. Het is namelijk niet vast komen te staan dat de door de consument gestelde schade is veroorzaakt door een zorgplichtschending van de adviseur. Zelfs als de adviseur correct had gehandeld, zou dit niet hebben geleid tot een uitkering van € 29.041,93 op de einddatum van de verzekering. De klacht van de consument is dus (gedeeltelijk) gegrond, maar de adviseur is niet verplicht om de geëiste schadevergoeding aan de consument te betalen.
Verkopend makelaar behoefde geen verder onderzoek te doen naar de aanwezigheid van een BSO
In oktober 2022 heeft klager een woning aangekocht waarbij de beklaagde makelaar optrad als verkopend makelaar. De verkopend makelaar heeft tijdens de bezichtiging aangegeven dat er aan de achterkant van de woning een school zit. Volgens klager heeft de verkopend makelaar daarbij opzettelijk achterwege gelaten dat er in deze school ook een BSO was gevestigd. Klager ervaart veel overlast van de buitenspelende kinderen van deze BSO. Hierdoor heeft klager bij de Tuchtcommissie Vastgoedprofessionals een klacht ingediend tegen de verkopend makelaar. De verkopend makelaar heeft verweer gevoerd. [1]
De Tuchtcommissie Vastgoedprofessionals oordeelt in haar uitspraak van 23 januari 2024 als volgt.[2] Een verkopend makelaar moet alle informatie die relevant is voor het nemen van een weloverwogen aankoopbeslissing verstrekken aan (potentiële) kopers. Het uitgangspunt daarbij is dat een verkopend makelaar mag vertrouwen op de juistheid van de door de verkoper verstrekte informatie, tenzij er twijfel bestaat over de juistheid of volledigheid daarvan. In dit geval is door de makelaar aangevoerd dat de verkoper haar niet heef t geïnformeerd over de aanwezigheid van de BSO. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de makelaar hiervan op de hoogte was. De makelaar kon klager hier dan ook niet over informeren. Van de verkopend makelaar behoefde ook niet te worden verwacht dat zij verdergaand onderzoek deed naar de aanwezigheid van de BSO. Het had, gelet op de onderzoeksplicht van klager, juist op zijn weg gelegen om zelf verder onderzoek te (laten) doen of een eigen makelaar in te schakelen. Ook het beroep van klager op artikel 7:17 BW slaagt niet. Dit wetsartikel ziet namelijk op de mededelingen die door de verkoper gedaan worden dan wel hadden moeten worden gedaan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake zodat de klacht ongegrond wordt verklaard.
Vaststellen staat van onderhoud is geen bouwkundige keuring
In juni 2023 heeft een taxateur een woning getaxeerd vanwege een echtscheidingsprocedure. Klager heeft bij het tuchtcollege NRVT een klacht ingediend tegen de taxateur. Hij beklaagt zich er (onder meer) over dat de taxateur de gebreken in de woning niet op een juiste wijze zou hebben meegenomen in het rapport. De taxateur heeft verweer gevoerd.
In de uitspraak van 20 februari 2024 oordeelt het tuchtcollege dat de bouwkundige beoordeling weliswaar onderdeel uitmaakt van het taxatierapport, maar dat het taxatierapport uitdrukkelijk geen bouwkundig rapport is. Op basis van het taxatiemodel van 2021 stellen taxateurs een globaal oordeel op van de bouwkundige onderdelen van een object, zodat partijen een beeld kunnen vormen van eventueel toekomstig onderhoud en de kosten daarvan. De taxateur heeft de staat van onderhoud van de woning in zijn geheel en op onderdelen beoordeeld. Verder heeft de taxateur uitdrukkelijk opgenomen dat de geschatte kosten een indicatie zijn en verwijst hij naar een gespecialiseerd bedrijf voor een offerte. Het tuchtcollege kan de taxateur hierin volgen. Daarbij weegt volgens het tuchtcollege mee dat de onderhoudstoestand door een taxateur anders wordt bekeken dan door de eigenaar van een woning. Het als redelijk beoordelen van de onderhoudstoestand door een taxateur betekent niet dat er niets meer aan de woning hoeft te worden gedaan, maar dat er geen direct noodzakelijke herstelkosten hoeven te worden gemaakt om te voorkomen dat de toestand van de woning verslechtert. Het tuchtcollege oordeelt daarom dat deze klacht ongegrond is.
[1] De beklaagde makelaar is in deze procedure bijgestaan door Manon den Hartog, Jurist
[2] Uitspraak is niet gepubliceerd
Auteurs
Saskia van Dijke (links), Senior Jurist beroepsaansprakelijkheid
Manon den Hartog, Jurist beroepsaansprakelijkheid
Charlotte Spanjersberg, stagiair BAVAM