Niet voldaan aan een polisclausule, toch dekking omdat causaal verband ontbreekt? 


26 juni '24 - Het komt helaas nog al eens voor dat na een schade blijkt dat niet is voldaan aan een polisclausule en de schade daarom niet is gedekt. Maar als dit niets te maken heeft met de schade zoals die zich heeft voorgedaan, voelt dat soms onredelijk. Tegelijkertijd geldt: afspraak is afspraak.

Over dit spanningsveld heeft de Hoge Raad recent een belangrijke uitspraak gedaan. Daarbij is hij afgestapt van het onderscheid dat in eerdere rechtspraak werd gemaakt tussen de zogenoemde primaire dekkingsomschrijving en de preventieve garantievoorwaarde.

Onder een primaire dekkingsomschrjiving vallen de bedingen die de primaire omschrijving van de dekking inhouden. Dat wil zeggen bepalingen over wat wel en niet is gedekt (bijv. brand), de uitsluitingen (bijv. opzet), de limieten (verzekerde som).

Bij preventieve garantievoorwaarden gaat het om bedingen die een voorwaarde bevatten waaronder de dekking vervalt, bijvoorbeeld als in het beding omschreven verplichtingen niet zijn nageleefd. Denk  aan een clausule dat de elektrische installatie in een gebouw elke 3 jaar moet zijn gekeurd, anders vervalt de dekking. Als er dan vervolgens brand in dit gebouw plaatsvindt, maar die brand heeft een geheel andere oorzaak (bijv. brandstichting), dan werd algemeen aangenomen dat er toch dekking is, ook als zou blijken dat elektrische installatie niet is gekeurd.

 

Afvalemmers

Een bekend voorbeeld uit de rechtspraak is het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2000. Het gaat in die zaak om een clausule in een brandverzekering van een restaurant. Daarin staat o.a. dat in het restaurant uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van metalen afvalemmers met deksel. In de clausule staat ook dat het niet nakomen van de voorgeschreven preventie-eisen verlies van het recht op schadevergoeding tot gevolg heeft. De verzekeraar weigert dekking te verlenen voor de brandschade omdat deze clausule niet is nagekomen: in het restaurant staan kunststof afvalemmers en dat is niet de afspraak. Maar uit onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan in de meterkast. De verzekerde vindt dat daarom wel dekking verleend moet worden. De Hoge Raad is het daar mee eens.

 

Liersysteem

In een 6 jaar later door de Hoge Raad gewezen arrest van 9 juni 2006 gaat het om een ongeval met een paraglider (valschermzweeftoestel), waardoor de passagier letsel oploopt. De piloot wordt voor die letselschade aansprakelijk gesteld en doet een beroep op de door de KNVvL collectief voor haar leden (waaronder de piloot) afgesloten aansprakelijkheidsverzekering. De betreffende verzekeraar weigert echter dekking omdat voor het gebruik van het liersysteem geen vergunning is verleend. Op de polis staat: “Clausule 904 - Niet verzekerd is:​ (...)​

c. de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem.​ Nadrukkelijk wordt overeengekomen dat deze bepaling niet van kracht is indien men vergunning heeft voor het gebruik van een liersysteem​ (…)”

De rechtbank en het gerechtshof vinden dat er wel dekking is omdat het ontbreken van de vergunning voor het liersysteem niet de (mede) oorzaak van het ongeval kan zijn geweest. Maar de Hoge Raad komt tot een andere beslissing. Clausule 904 moet worden gezien als een primaire omschrijving van de dekking. Het beding houdt namelijk een algemene uitsluiting in van aansprakelijkheid ter zake van schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem (indien en zolang men niet over een vergunning voor het gebruik van een liersysteem beschikt). Het is dan niet van belang wat de redenen zijn waarom de verzekeraar dit niet wil verzekeren. En of deze redenen zich in het concrete geval wel of niet voordoen. Anders gezegd: als gebruik wordt gemaakt van een liersysteem zonder vergunning, is er geen dekking en het maakt niet uit of het ongeval ook had plaatsgevonden als die vergunning er wel was geweest.

Fjordenpaardenarrest

In een uitspraak  van 1 februari 2022 heeft het gerechtshof Den Bosch geoordeeld dat de hierna geciteerde clausule verhuur rijpaarden aangemerkt moet worden als een preventieve garantieclausule. Maar in een  op 4 oktober 2022 gewezen uitspraak hebben 3 andere rechters van hetzelfde gerechtshof geoordeeld dat dezelfde clausule verhuur rijpaarden aangemerkt moet worden als een primaire dekkingsomschrijving. Het ging nota bene in beide zaken om dezelfde partijen, dezelfde verzekeringspolis en hetzelfde ongeval. Maar de uitkomst was dus totaal anders, in de 1e uitspraak was het ongeval wel gedekt, maar in de 2e niet.

Kort samengevat gaat het in deze beide zaken om het volgende. Een manegehouder verhuurt fjordenpaarden aan een groep voor een bosrit onder begeleiding van een instructeur. Een mountainbiker fietst dicht langs de paarden, waarna de achterste paarden schrikken en uiteindelijk alle paarden in galop gaan en hun berijders afwerpen. 2 berijders lopen letsel op en stellen de manege aansprakelijk. De manege doet een beroep op haar aansprakelijkheidsverzekering. De betreffende verzekeraar wijst dekking af omdat niet is voldaan aan de clausule verhuur rijpaarden:  

“L 656B Verhuur rijpaard(en): ​

De aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verhuur als rijpaard is uitsluitend verzekerd, indien wordt aangetoond dat:​

  • een en ander plaatsvond onder leiding van een terzake gediplomeerd instructeur of instructrice, dan wel een stagiaire van een in Nederland erkend opleidingsinstituut tot paardrij-instructeur​
  • en de huurder(s) beschikte(n) over een FNRS-diploma, een KNHS-lidmaatschapskaart of een ruiterbewijs van de Stichting Recreatie Ruiter.​”

Het staat vast dat de betreffende berijder en begeleider niet beschikten over de in de clausule genoemde kwalificaties. De manege stelt echter dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als wel aan de in de clausule gestelde kwalificaties was voldaan.

In het op 16 februari 2024 gewezen arrest overweegt de Hoge Raad dat hij aanleiding ziet om dit onderscheid tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garantievoorwaarden niet meer te maken. De rechter zal aan de hand van alle omstandigheden van het geval moeten beoordelen of een beroep van de verzekeraar op een beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij kunnen onder meer de volgende gezichtspunten van belang zijn:

  • in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;
  • in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;
  • in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt.

De Hoge Raad vindt dus dat de zaak opnieuw beoordeeld moet worden door een ander gerechtshof aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daaronder vallen ook enkele andere stellingen van de verzekeraar:

  • dat de manege uit contacten via de assurantieadviseur wist dat de verzekeraar niet bereid was buitenritten te verzekeren zonder dat was voldaan aan de voorwaarden van de verhuurclausule en de manege die voorwaarden desondanks willens en wetens niet heeft nageleefd.
  • dat er wel degelijk causaal verband bestaat tussen het niet naleven van de verhuurclausule en het ongeval omdat een gediplomeerd instructeur duidelijkere instructies zou hebben gegeven en het niet aannemelijk is dat een ervaren ruiter in de gegeven omstandigheden van het paard gevallen zou zijn.

Wat betekent dit arrest voor de verzekeringspraktijk?

Voor verzekeraars blijft het heel belangrijk om alle clausules zo duidelijk mogelijk te formuleren en een duidelijke sanctie op te nemen. In de praktijk zien we al vaak een uitzondering voor het geval het niet voldoen aan de clausule de schade niet (mede) heeft veroorzaakt of vergroot. Als die uitzondering in de clausule is opgenomen, dan zal die causaliteitstoets het uitgangspunt zijn voor de rechter. Houdt de sanctie in dat er geen dekking is, zal rechter in beginsel deze harde sanctie (geen dekking) toepassen. Maar als de verzekerde vervolgens kan aantonen dat causaal verband ontbreekt, kan de rechter tot het oordeel komen dat er toch dekking is. Daarbij is dus niet meer beslissend of de clausule moet worden gekwalificeerd als een preventieve garantieclausule of als een primaire dekkingsomschrijving. De rechter zal nu alle omstandigheden van het geval moeten meewegen.

Als het gaat om een clausule die een bepaalde vergunning vereist (denk aan het liersysteem) of een bepaalde kwalificatie (ruiterbewijs, gediplomeerd instructeur), dan zal het lastig zijn om vast te stellen of het niet voldoen aan deze eisen, wel of geen invloed op het ontstaan of de omvang van de schade heeft gehad. Door een bepaalde vergunning of kwalificatie te verlangen, worden bewijsproblemen voorkomen en discussies over de vraag of het causaal verband ontbreekt. Met het oog op het door de Hoge Raad genoemde 3e gezichtspunt, zal de rechter in dergelijke gevallen waarschijnlijk minder snel bereid zijn om af te wijken van de tussen partijen overeengekomen sanctie (geen dekking).

Omdat het van belang is om alle omstandigheden mee te wegen, is het verstandig om niet alleen naar het polisblad en de polis(voorwaarden) te kijken, maar ook naar de eventuele communicatie tussen de verzekeringnemer, de assurantieadviseur en de verzekeraar over bepaalde clausules, zowel bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst als tijdens de looptijd. De Hoge Raad overweegt immers uitdrukkelijk dat deze communicatie wel relevant kan zijn voor de uiteindelijke beoordeling.

 

Auteur
Pieter Leerink, advocaat bij JPR Advocaten

Tags